De witte ooievaar
Verspreid over de hele wereld leven 19 soorten ooievaars. In Nederland broedt maar één ooievaarssoort: de witte ooievaar (Ciconia ciconia). Die is ongeveer een meter hoog en zijn lichaam is overwegend wit. Alleen de slagpennen in de vleugels zijn zwart, een kenmerk dat in de vlucht goed te zien is, evenals de gestrekte nek en poten. De in de vlucht gestrekte nek en poten. Het zweefgedrag is een ander belangrijk kenmerk.
Volwassen ooievaars hebben een vrij lange puntige rode snavel en lange rode poten. Bij jonge vogels worden de zwarte of vleeskleurige poten en snavel geleidelijk rood. De geslachten zijn uiterlijk niet of nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Mannetjes zijn gemiddeld wat groter en hebben een forsere snavel, maar eigenlijk is alleen bij de paring vast te stellen wat een mannetje of vrouwtje is. De spanwijdte – dat is de afstand van vleugeltip tot vleugeltip – van een volwassen ooievaar kan 2.50 meter bedragen. Ooievaars kunnen vrij oud worden. De leeftijd van ruim 30 jaar komt voor. De gebieden waarin de ooievaar broedt, liggen in heel Europa, het Midden-Oosten, West- en Centraal-Azië en Noordwest-Afrika. Verder wordt er hier en daar in Zuid-Afrika genesteld.
Het leefgebied
Het ideale leefgebied van de ooievaar is een half open tot open landschap met veel afwisseling in grondgebruik en begroeiing. In ieder geval moet er op geringe afstand van het nest volop vochtig ruig grasland aanwezig zijn. Van oudsher waren dat de hooilanden die in Drenthe te vinden waren in de beekdalen en de veenweidegebieden. De hoge grondwaterstand maakte intensief agrarisch gebruik van deze gebieden onmogelijk. Het beheer van deze landen bleef dan ook beperkt tot hooien. Veel plekken hadden daardoor een ruige begroeiing waarin voldoende voedsel voor de ooievaar aanwezig was.
Ook het Reestdal, waar De Lokkerij gevestigd is, is zo’n kenmerkend gebied. Aan het begin van de twintigste eeuw werden er in het Reestdal jaarlijks ruim veertig ooievaars geboren. Door de intensivering van de landbouw, het toenemend gebruik van pesticiden en de verlaging van de grondwaterstand, werd het leefgebied van de ooievaar drastisch ingeperkt. Het gevolg was een daling van het aantal ooievaars, totdat in 1976 de laatste ‘wilde’ ooievaar verdween uit het gebied.
Het Reestdal is een goed voorbeeld van een oud Drents cultuurlandschap, waar nog vele landschapskenmerken voorkomen die voor de ooievaar van belang zijn. De Stichting Het Drentse Landschap zet zich in voor verbetering van het leefgebied van de ooievaar en van de weidevogels in het algemeen. In het hele dal worden geen bestrijdingsmiddelen gebruikt en ligt het bemesten van de grond aan banden. Ook is de grondwaterstand waar mogelijk weer op het oude peil teruggebracht. In het Reestdal treft u nu een gevarieerd beekdallandschap aan … een waar paradijs voor de ooievaar.
Voedsel
Wat geldt voor alle vogels, geldt natuurlijk ook voor de ooievaar: voldoende en gevarieerde voeding is van levensbelang. Ooievaars zoeken naar voedsel in het, in de nabijheid van het nest gelegen vochtige gras- en hooiland, langs slootkant en begroeiing. Al lopend door het gras speuren ze naar lekkere hapjes. Deze worden met de lange snavel uit het gras geplukt en in de verlengde slokdarm in de hals opgeslagen. Als de ooievaar zo genoeg prooidieren heeft verzameld, vliegt hij terug naar het nest. Daar braakt hij, als de jongen erom vragen, het voedsel in de nestkom uit zodat de jongen kunnen eten.
Het voedsel van de ooievaar bestaat uit: prooidieren als wormen, grote insecten, muizen en soms een enkele (bruine) kikker.
Klepperen
Na hun lange vlucht van Afrika of Zuid-Europa naar ons land komen de mannetjes meestal als eerste op het nest aan. Als die nog maar net op het nest zijn, beginnen ze luid met hun snavel te klepperen als afbakening van hun territorium. Hiervoor gooien zij hun kop achterover en slaan ze de twee snavelhelften tegen elkaar. Het mannetje start met het restaureren van het nest. Na een paar dagen komt dan hopelijk ook het vrouwtje bij het nest aan. Zij wordt met luid geklepper begroet. Nieuwe mannetjes proberen vrouwtjes naar hun nest te lokken door te baltsen. Ooievaars zijn niet hun hele leven lang trouw aan elkaar. Dat jaar na jaar meestal hetzelfde paar op hetzelfde nest te vinden is, komt eerder doordat ze trouw zijn aan het nest. Standvogels – dat zijn vogels die in ons land overwinteren – hebben uiteraard de meeste kans op een langdurige relatie.
Het nest
Wanneer het mannetje en het vrouwtje beide op het nest zijn aangekomen, gaan ze samen met het opknappen van het nest verder. Daarvoor worden enorme hoeveelheden takken aangesleept. Het nest is daardoor vaak zo groot en zwaar dat het in de herfst schade ondervindt door weer en wind. De verschillende ooievaarsparen proberen onderling soms nestmateriaal van elkaar te stelen of een heel nest in te pikken. Hierdoor kunnen heftige gevechten ontstaan, zowel op het nest als in de lucht. Als de ‘ruwbouw’ van het nest afgerond is, beginnen de ooievaars gras, hooi, mos en ander zacht materiaal aan te slepen voor de binnenbekleding van het nest. Ondertussen paren de vogels veelvuldig.
Ooievaars zijn van nature boombroeders, maar de boomkruin (of een ver naar buiten uitstekend takkenstelsel) moet wel stevig en afgeplat zijn. Ooievaars bouwen hun nest het liefst op een vlakke ondergrond. Vroeger, toen huizen nog echte schoorstenen hadden, bouwden ze daarop vaak hun nest. Soms tref je een ooievaarsnest aan in een boom waar dikke takken zorgen voor een min of meer vlakke ondergrond. In De Lokkerij maken de ooievaars gebruik van bomen, het dak van de boerderij en door de mens gemaakte paalnesten. Deze nesten staan op een houten paal en ze hebben, net als een bed een lattenbodem. De randen van een nieuw nest bestaan uit gevlochten takken. Ook de bodem wordt bedekt met takken en twijgen. Hier bovenop bouwen de ooievaars zelf verder.
De eieren
De eieren zijn wit, vrij dof en iets groter dan een kippenei. Nadat de eerste twee eieren zijn gelegd, begint het broeden.Dit duurt minimaal tweeëndertig dagen per ei; daarbij broeden het mannetje en vrouwtje om de beurt. ’s Nachts zal voornamelijk het vrouwtje broeden; het mannetje heeft dan meer de ‘waakhondfunctie.’ Het nest is dus nooit onbeschermd en beide ouders hebben voldoende tijd om zelf voedsel te zoeken.
De Jongen
Na tweeëndertig dagen komt het eerste ei uit. Aan de stompe zijde van het ei pikt het jong met de scherpe, harde eitand op de voorzijde van de snavel een gat in het ei. Met behulp van zijn poten duwt het jong zich verder uit het ei. Het grijzige jong heeft nog geen lange rode snavel. Hij weegt 40-90 gram en heeft enkel donsveren. De ouders voeren hun jongen met regenwormen, kevers, sprinkhanen en andere insecten die ze vangen in het weiland in de omgeving.
Vliegen
De jongen zijn ‘vliegvlug’ als ze 60-80 dagen oud zijn. Hun donsveren hebben dan plaats gemaakt voor een mooi zwart-wit verenkleed. De veren worden met grote zorg behandeld met vet afkomstig van een klier op de stuit van de vogel. Wanneer de jongen eenmaal kunnen vliegen beginnen ze trekgedrag te vertonen. De laatste decennia overwinteren heel veel jonge ooievaars en steeds meer oudere in Spanje. Meestal vertrekken de jongen ongeveer een twee weken voordat de ouders aan hun lange trektocht beginnen. Grote groepen jonge ooievaars verzamelen zich om samen op trek te gaan.
Trekken
Ooievaars zijn van nature thermiekvliegers dat wil zeggen dat ze, net als zweefvliegtuigen, gebruik maken van de opstijgende warme lucht (thermiek.) Grotendeels zwevend bereiken ze de Middellandse Zee. Wanneer ze de hele afstand van 4000-5000 kilometer naar Afrika vliegend zouden moeten afleggen, dan zou dat zoveel energie kosten, dat ze het niet zouden halen. Omdat boven water geen thermiek is, vormt het oversteken van grote wateroppervlaktes, zoals de Middellandse Zee, een groot probleem. Daarom maken de meeste ooievaars via de rots van Gibraltar (de westelijke trekroute) of de Bosporus (de oostelijke trekroute) de oversteek naar Afrika. Ze kiezen zo de route waarin de afstand over water zo klein mogelijk is.
Sinds enkele decennia overwintert een groot aantal ooievaars in Midden- en Zuid-Spanje.
De vliegroutes van de ooievaars worden goed in de gaten gehouden. De meeste van de in Nederland geboren ooievaars krijgen een ring met een nummer om een poot. Dit nummer staat drie keer op de ring, zodat het van alle kanten afgelezen kan worden. Bij het vogeltrekstation en bij het ooievaarsproject worden deze nummers geregistreerd, samen met geboorteplaats en -datum.
De laatste jaren wordt gebruik gemaakt van een online registratiesysteem, dat ‘Nestkaart Ooievaar’ heet. Ook de meldingen van mensen uit het buitenland die de ooievaar met dit nummer hebben gezien worden hieraan toegevoegd. Op deze manier weten we precies welke route een vogel neemt en waar de vogel broedt, hoe oud hij wordt en hoe lang hij erover doet om bijvoorbeeld in Afrika aan te komen.
Tegenwoordig worden met name in België, Zwitserland en Duitsland meerdere ooievaars van een zender of een chip voorzien.
De tocht naar het Zuiden, die in grote groepen wordt gemaakt, duurt acht tot vijftien weken. Als de weersomstandigheden gunstig zijn, kunnen de dieren 150-300 kilometer per dag afleggen.
Bedreigingen
Er zijn maar weinig vogels die zo sterk in aantal zijn achteruitgegaan als de ooievaars. In de jaren dertig broedden er meer dan driehonderd paren in Nederland. Rond 1970 waren het er niet meer dan twintig. Niet alleen in Nederland, maar ook in België, Zwitserland, Frankrijk, Noord-Italië, Zuid-Zweden en Zuid-Duitsland verdwenen de ooievaars.
De hoeveelheid in Nederland broedende ooievaars schommelde van jaar tot jaar zeer sterk. Dit kwam voornamelijk doordat veel vogels, die voor het eerst aan broeden toe waren, de lange trektocht van en naar Afrika niet overleefden. Een succesvolle toekomst bleek af te hangen van eventuele sprinkhanenplagen tijdens hun verblijf in Afrika en de voedselsituatie op de pleisterplaatsen onderweg. Het voortbestaan van de ooievaar hangt af van voldoende en gevarieerd voedsel hier en in het overwinteringsgebied en een veilige trekroute. Er moeten veel grote insecten zoals mestkevers en sprinkhanen voorhanden zijn, evenals regenwormen, mollen en muizen. Doordat na de oorlog op steeds grotere schaal bestrijdingsmiddelen werden gebruikt verdween er steeds meer geschikt voedsel en liep het aantal ooievaars sterk terug. De ooievaar wordt gerekend tot de weidevogels, die in ons land allemaal sterk in aantal zijn afgenomen ten gevolge van het veranderde agrarische grondgebruik en de verstedelijking. De ooievaar heeft dan nog het voordeel dat deze geen bodembroeder is en daarenboven grote prooien kan verteren.